Kettingsbotsing van ideën (De Standaard, 28/10/14)
In een
interessant pleidooi voor de ‘beschavende kracht van de schijnheiligheid’ (DS
251014) wijst Philippe van Parijs ons er op dat politiek een voorstelling is,
een ‘mise en scène’. Politiek leeft van het imago dat ze opbouwt door
uitspraken te doen waarvan we weten dat het ‘opgezet spel’ is. Zolang politici
zich laten drijven door de plicht om te doen alsof ze menen wat zeggen, komt
het goed. Op de een of andere manier dwingen die uitspraken hen later om hun
beleid er op af te stemmen. Schijn verplicht.
Uiteraard zijn er
nog andere kenmerken waaraan een goed functionerende democratie moet
beantwoorden. Ik bespreek er twee. Volgens filosofen als Claude Lefort en
Chantal Mouffe bestaat democratie vooral uit het opvoeren van het ‘geïnstitutionaliseerde
conflict’. Een democratie voorziet ons van instituten die toelaten om op een
beschaafde manier met elkaar ruzie te maken zodat we én het oneens kunnen zijn,
én in een en dezelfde samenleving kunnen vertoeven. Daarom is het parlement
principieel een praatbarak; een babbelruimte, een forum van het woord.
Vervolgens is er
ook het belang van de ‘interne verdeeldheid’. Het verschil tussen een
totalitair politiek systeem en een democratie, aldus Lefort, is dat een
democratie nooit zomaar een geheel vormt. Een democratie kent geen blauwdruk en
is daarom de hele tijd in beweging. Er zijn maatschappelijke sferen – politiek,
recht, media, middenveld, wetenschap – die voortdurend tegen elkaar aanschuren
in de strijd om invloed. Ook dat is vandaag zeer duidelijk aanwezig. Democratie
is een spel van consensus en dissensus waarbij we overeenkomen met elkaar dat
het een goede zaak is dat we niet altijd moeten overeenkomen om met elkaar
samen te leven. We zouden dus blij moeten zijn want vandaag gebeurt er in dit
land onvermijdelijk politiek: we maken ruzie en verschillende fracties gaan
tegen elkaar in.
Toch wringt er
iets. Op een beschaafde manier ruziemaken, vereist een debat. Debatteren bestaat
uit spreken én luisteren, geven én ontvangen, en vooral: ideeën uitwisselen.
Tijdens het ruziemaken moet er een zekere ontvankelijk bestaan om ‘het woord
van de ander’ te aanhoren en de inhoud te laten prevaleren op degene die het
woord uitspreekt. Vooral die basisconditie lijkt vandaag ver te zoeken. Er is
polarisering, gesnauw en gesnuif, maar uitwisseling? Luisteren is even
belangrijk als spreken om een samenleving bijeen te houden. Wanneer we weten
dat iemand luistert, hoeven we niet te roepen. Dat helpt; het is beter voor
oren en stembanden, en het laat vooral toe om een gedachte te ontwikkelen. Een
idee is geen eenvoudig ding. Wie sterft met 1 interessant idee achter zijn naam
heeft het goed gedaan. En voor wie er zelf geen heeft: begin te lezen, zoek
naar nieuwe ideeën of perspectieven die de problemen van onze samenleving
uitklaren; en leg ze ons voor, laat het ons er over hebben, dat is interessant:
samen luidop nadenken, en zien wat lukt of niet, wat duister blijft of inzicht
biedt; en dat hoeft helemaal niet vrijblijvend te zijn.
Wat politiek
interessant maakt, is dat het toelaat te toetsen in hoeverre ideeën uit boeken toepasbaar
zijn. Vele interessante ideeën werken niet en vele dingen die werken zijn
gedachteloos, maar af en toe zijn ideeën een discussie waard. Neem nu de
zelfredzaamheid. Om de een of andere reden domineert vandaag het verhaal dat
uitkeringen verkeerd zijn omdat ze ons in hangmatten in slaap zouden wiegen,
waardoor het aandeel passiviteit groter is dan de activiteit, en we dus meer
schulden maken dan winst. Wie het daarmee niet eens is, kan in principe met
cijfers en argumenten aantonen dat het niet klopt. Of wie de bewijslast wil
verleggen: laat de verspreider van het idee duidelijk aantonen waarom we
allemaal in hangmatten zouden liggen. Spreek en luister.
Dit soort van
uitwisseling lijkt vandaag totaal afwezig. Terwijl de een worstelt met zijn
extreemrechts verleden en er nog half trots op is ook, tiert de ander met
woeste gebaren het halfrond in. Uiteraard is politiek een retorisch spel maar
de beschavende kracht van de schijnheiligheid mag de gedachte zelf niet volkomen
in de weg te staan. De woordkunst leeft van argumenten, soms ook van
drogargumenten, maar een goed redenaar serveert zijn idee op ons bord en
gebruikt zijn argumenten als bestek. Iedereen mag mee degusteren en is het aan
de jury om de maaltijd te beoordelen.
Om te oordelen,
moeten we proeven. De mogelijkheid daartoe zit in onze soortnaam ingebakken: de
‘sapiens’ in homo sapiens duidt op twee zaken. Enerzijds is er het Griekse
woord ‘sophia’ (wijsheid); anderzijds het Latijnse woord ‘sapere’ (proeven).
Wie niet in staat is te proeven, kan nooit een wetend mens worden. Wie proeft,
verkent het onvertrouwde, wat niet door zichzelf is gemaakt en dus is de smaak
onbekend. Wie niet wil proeven, kan beter thuis blijven. Je bestelt toch ook
geen steak friet bij de meeneem chinees?
Luisteren is
proeven en spreken is koken. Dat maakt samen een maaltijd uit. Daarna kan het
oordeel volgen en ook al hoeven we niet elkaars recepten klaar te maken, het
minste wat we kunnen doen is uitleggen waarom het recept van de ander geen goede
maaltijd heeft opgeleverd. Spreken én luisteren dus. En ondertussen het
theaterstuk opvoeren.
Comments
Post a Comment