Recensie Trudy Dehue, Betere Mensen (De Morgen, 17 september 2014, p. 43)
De wetenschap als ‘bedrijf’
Ignaas Devisch
Waarom toch,
vraagt Trudy Dehue zich af in Betere
mensen, is een geconstateerd verband tussen twee variabelen, synoniem
geworden voor wetenschappelijkheid? Of beter, waarom is dat de enige norm
geworden, terwijl wetenschap leeft van variëteit en diversiteit, zowel in
onderzoeksmethode als in verslaggeving? Dehue schetst ons een kritisch beeld hoe
wetenschap als bedrijf monopoliserend inwerkt op de beoefenaren ervan en
vervolgens op ons allemaal: de winstlogica leidt ertoe dat vooral die
wetenschappers met snel valoriseerbare of verkoopbare producten langs de kassa
passeren. Nu is er de laatste jaren eindelijk weerwerk gekomen tegen die
logica, het blijft hallucinant hoe een bepaalde economische logica juist die
groep mensen in de greep houdt die we omschrijven als per definitie kritisch,
onafhankelijk en intelligent.
Betere mensen probeert daarom een nuchtere analyse te maken van
wat wetenschap is, een volgens de auteur bij uitstek menselijke zaak. Wetenschap
is werkelijkheidsvormend maar dat is nu juist wat een bepaald soort wetenschap
bij hoog en laag blijft ontkennen en doet alsof ‘de feiten voor zich spreken’.
Dehue probeert met talloze voorbeelden geduldig aan te tonen dat dit niet het
geval is. Haar analyse van een fmri-scan is in die zin verhelderend: “scans
zijn verbeeldingen van getallen verzameld, over het brein in functie en dat in
een buitengewoon kunstmatige situatie.” (95).
Dehue
beargumenteert dit vooral m.b.t. de problematiek van de geestelijke
gezondheidszorg, niet door nogmaals te wijzen op een bepaalde vorm van
‘medicalisering’ wat ze eerder al deed in De
depressie epidemie; eerder opteert ze er voor een andere term te hanteren die
volgens haar meer adequaat beschrijft wat er vandaag aan de hand is:
‘gezondheidspolitiek’. Daarmee wil ze wijzen op een algemeen politiek klimaat
dat ertoe neigt ziektes te definiëren als wat we zelf in de hand hebben, en
wanneer hen dat niet lukt, dit falen in hun schoot te werpen. Gezondheid
evolueert daarmee van een politieke en maatschappelijke opgave tot een
individueel proces en het leven wordt opgevat als een ‘behelp jezelf’.
En zo knopen we terug
aan bij de wetenschap, want mede doordat wetenschap en reclame innig met elkaar
verstrengeld zijn geraakt, is dit het meest dominante verhaal geworden over ons
mens-zijn en hoe we dienen te leven. Reclame richt zich namelijk tot individuen
die zich aangesproken voelen in hun hunker naar een ‘beter iemand zijn’, en
niet tot een overheid om pakweg milieuproblemen aan te pakken. Daarmee is de
cirkel rond: met een schijn van objectiviteit worden producten verkocht die
wetenschappelijk getest zijn maar vooral gericht zijn op ‘koop mij’, terwijl ondertussen
de maatschappelijke context van ons bestaan wetenschappelijk marginaal wordt
wegens ‘niet verkoopbaar’.
Het is vooral
deze evolutie die Dehue ertoe brengt om de inherente aanwezigheid van de
menselijke factor, zeg maar de nood aan interpretatie in wetenschap, zo sterk te
benadrukken: “Alleen als we ervan zijn doordrongen dat er bij onderzoek altijd
menselijke besluiten komen kijken, is het ook mogelijk te vragen om wiens en
welke besluiten het gaat.” (76-77) Wetenschap moet er op gericht zijn zichzelf
te bevragen, de interne variëteit te erkennen en in te zetten op een manier dat
we er beter van worden. Door het alleen aan een marktlogica over te laten
stijgen de kansen tot misbruik zo sterk, dat de kosten niet opwegen tegen de
baten. Dit boek verdient een ruim debat, ook in ons land. En zoals Dehue
aangeeft, we moeten hierbij veel meer doen dan ons ‘verontwaardigen’. We moeten
een bepaalde manier van denken doorgronden en ons er kritisch tegenover
verhouden. Misschien is met dit boek de tijd van (degelijke) ideologiekritiek
terug? Pourquoi pas!
Comments
Post a Comment