Een Trooster (voorstelling van Daan Hugaert)

Een trooster
‘De mensen zijn goudvissen, ze herinneren zich alleen het allerlaatste.”




Troosten, het is niet iedereen gegeven. Bepaalde mensen kunnen het: ze zitten naast iemand, spreken een woord, geven een hand of hoeven maar te kijken, en ze troosten. Anderen slagen er nooit in; alle verwoede pogingen en goede bedoelingen ten spijt, het lukt hen niet. Op zich hoeft dat geen probleem zijn. We hoeven niet allemaal alles te kunnen, zolang we maar weten waar we aan toe zijn in de omgang met anderen. Dat helpt, het kan zelfs een troostende gedachte zijn.
De moeilijkheden ontstaan wanneer we denken iets te kunnen terwijl het niet zo is. Dan beelden we ons iets in. We verbeelden onze identiteit door onszelf wijs te maken dat we tot vele grootse zaken in staat zijn, maar doordat dit succes zich alleen in ons hoofd – het imaginaire – afspeelt, wordt de relatie met de gewone wereld een lastige aangelegenheid. Dan kost het veel psychische arbeid – van verdringing en sublimatie tot pathologisch gedrag – om de wereld aan te passen aan onze wensvoorstellingen ervan.
Welnu, de trooster is zo iemand. Hij wil goed zijn voor de mensen en hen door zijn clowneske fratsen gelukkiger te maken. Hij is, zo vertelt hij het publiek, een trooster. Hoewel de trooster alles heeft van een mislukkeling – alleen thuis bij zijn oude moeder, geen baan, etc. – spiegelt hij zichzelf voortdurend voor dat het allemaal niet zo slecht is. Door de wereld te verdringen zoals deze zich aandient, slaagt hij er tijdelijk in te doen alsof hij ergens geraakt is. Zijn werkloosheidsuitkering noemt hij ‘een kunstsubsidie’, zijn optredens zal hij ongetwijfeld succesvol noemen, maar bij nader inzien leidt hij een volstrekt imaginair leven zodat hij zijn ‘succes’ alleen kan volhouden door de wereld volkomen te miskennen.
Het gaat bijgevolg in het leven van de trooster van kwaad naar erger. In drie scenes ziet de kijker zijn gedrag steeds verder afglijden: eerst laat hij zijn oude moeder thuis achter, daarna komt het tot een handgemeen met zijn dossierbeheerster bij de VDAB dat uitloopt op een brute aanranding. Tot slot, wanneer hij als clown is ingehuurd voor een kinderfeest, loopt het na een aanvankelijk hilarische scène door een ongelukkige samenloop van omstandigheden helemaal verkeerd en wordt hij door de man des huizes in elkaar geslagen. Het ‘feest’ eindigt thuis. Hij zoekt troost bij zijn moeder, wast haar, maar houdt haar daarna onder water vast. De tekst eindigt met: ‘En terwijl ze haar hoofd onder water laat zakken, hou ik mijn moeder vast. En ik was mijn moeders haren, tot ze schoon zijn. Tot ze helemaal schoon zijn.’ Zoals eerder de trooster achteloos aan het publiek vertelt: ‘En ‘t enige dat van u achterblijft, dat is uw ziel, niet in kerkelijke zin natuurlijk, maar uw laatste woorden dus.’ De slotscène – de trooster naakt op het podium – heeft alles van een begrafenis: wie moet wie hier troosten?
Acteur Daan Hugaert speelt de rol van zijn leven, zo lijkt het. Na wat zoeken in de aanvangsminuten om de juiste teneur te vinden, is in de voorstelling al gauw een interessante balans aanwezig tussen ironie en tristesse, wat het als kijker zowel bevreemdend maakt als naargeestig om naar de trooster te kijken, is dat je lach steevast gevolgd wordt door een zeker ongemak. De trooster lijkt alleen maar een clown, hij is het niet. Er valt niet te lachen om wat hij doet, het is barre ellende.
De trooster lijdt aan zichzelf en weet niet langer het onderscheid te maken tussen wat er gebeurt en wat hij er van maakt. Dat omschreef Immanuel Kant ooit nog als ‘Wahnsinn’. Vandaag bestaan daar heel wat adequatere termen hiervoor, maar fundamenteel komt het er op neer dat hij de kloof die er bestaat tussen wie hij echt is en wie hij zou willen zijn, volledig ontkent. Het is natuurlijk ons aller streefdoel om dichter aan te leunen bij ons ‘ideaal-ik’ maar in een niet-getroubleerde verhouding tot de wereld, is de kloof tussen het ik en het ideaal-ik geen aanleiding tot pathologisch gedrag.
Wat de trooster daarentegen doet, is zich in te beelden dat er helemaal geen kloof bestaat en dat wat hij doet, de mensen ook daadwerkelijk troost verschaft. Dat maakt van hem een gevaarlijk sujet en dat blijkt ook steeds meer doorheen te voorstelling. Hij slaagt er bijvoorbeeld in een brutale aanranding te omschrijven als iets wat niet anders kon, iets waar deze vrouw om vroeg.
Dat quasi psychotische gedrag zorgt ervoor dat Een trooster een bijzonder bittere nasmaak nalaat bij de kijker, juist omdat Daan Hugaert er zo goed in slaagt het stuk als een licht vertier te brengen. Meer tragisch dan komisch is Een trooster daarom en het geeft de monoloog een diepgang mee die pas naderhand duidelijk wordt. De woorden van de tekst doen er echt toe want terwijl de komedie zit in wat wordt gezegd, schuilt de tragedie van dit stuk in wat wordt verzwegen.
Alleen de oppervlakkige kijker zal van dit stuk genieten in de meest letterlijke zin van het woord, erom lachen. De lach alleen zou nochtans de kern van het stuk missen want alleen als tragikomedie doet het stuk wat de titel meegeeft: het slaat en het zalft, en misschien troost het ook wel, een beetje, en dan misschien in de zin zoals het fameuze traktaat van Boëthius, Over de vertroosting der wijsbegeerte: door inzicht te bieden in de donkere krochten van de ziel van Een trooster, geeft Daan Hugaert ons het gevoel dat we ‘wijzer’ geworden zijn: niet slimmer in de zin van meer kennis, maar wijzer in de zin van meer bezonnen: Een trooster doet nadenken en ontroert. Moet theater nog meer zijn dan dat?



Comments

Popular posts from this blog

Interview De Morgen over 'voorspellende geneeskunde' (De Morgen, 090714, Barbara Debusschere)

Opiniestuk DS (28/11/13) 'De piëdestal van het morele narcisme'