DE MENING
IGNAAS DEVISCH IS FILOSOOF EN ETHICUS (UGENT)
Vlaggenorgie
Vlaggenorgie
Albert Speer –
Hitlers huisarchitect – liet in zijn dagboeken optekenen dat hij ter ere van de
grote leider vlaggenorgieën organiseerde
van een speciale soort, en dit ‘door van huis tot huis vlaggen te laten spannen
zodat de hemel bijna niet meer te zien was’. Politiek en esthetiek, het levert
zelden gezellige coalities op. Laten we vlaggenorgie vooral niet verkiezen tot
woord van het jaar, er kleeft teveel as aan dat woord.
Tot vandaag is de
verhouding tussen kunst en politiek zeer precair. Politici die in bouwwoede
ontsteken om de gemeenschap gestalte te geven? I prefer not to, zoals Bartleby
zei. Beter doen we er aan de esthetiek, de kunst, te benaderen zoals Immanuel
Kant ze beschrijft, als een vorm van ‘belangeloos welgevallen’. Kunst is belangeloos
omdat het geen praktisch, moreel of intellectueel doel dient. Wij zijn het die
van kunst iets maken.
Kunst zelf dient
tot niet(s), en ja, dat maakt sommige politieke stromingen nerveus: moet we geld
besteden aan nutteloze zaken? De meeste relevante dingen in ons leven zijn vaak (economisch) volkomen nutteloos, maar existentieel
zeer belangrijk: de liefde bedrijven, goeie wijn leren degusteren, kijken naar een
dauwdruppel op het gras, en waarom ook niet, kunst beleven. Nut en relevantie
correleren niet altijd.
In het licht
daarvan is de nog naar nieuw ruikende tentoonstelling over het werk van Francisco
de Zurbarán in Bozar een prima kans tot belangeloos welgevallen. Zurbarán, de
ietwat vergeten Spaanse meester: niemand die op doek een monnikspij meer tot
leven bracht. Neem daarbij het spel met de lichtinval en de diagonale
compositielijnen die in elk schilderij prachtig uitgestileerd zijn, en je bereikt
wat kunst vaak met ons doet: stil worden.
Sprakeloos zijn
ze trouwens zelf ook, de personages die Zurbaràns schilderijen bevolken; alsof
het gebrek aan licht hen ook de mogelijkheid tot articulatie ontneemt. Of komt
het doordat de taferelen vaak baden in een sfeer van dood en vergankelijkheid?
Dat zijn ten slotte de momenten waarop ook wij elkaar aanspreken met de – sorry
– dooddoener ‘daar zijn geen woorden voor’.
Als het op
spreken en zwijgen aankomt, moet ik wel Wittgensteins bekende uitspraak in
herinnering brengen: waarover men niet kan spreken, daarover moet men zwijgen. Die
uitspraak drukt geen moedige keuze uit maar eerder een noodzakelijkheid:
waarvoor we geen woorden vinden, kunnen we niet anders dan te zwijgen, zelfs al
willen we praten. Een van mijn leermeesters zei hierover: ‘sprakeloos zijn we
zelden, maar bij existentiële vragen stotteren we’. Geef hem eens ongelijk.
Kortom, als het
er echt toe doet, zijn we SS’ers; nee hoor, vooral niet in de betekenis van
Speers vlaggenorgie, maar wel de SS van Semantische Sukkels.
Comments
Post a Comment