opiniestuk in De Standaard 280613

data, resultaten, en wat met de zin?
Methodes en resultaten, maar wat met de zin?
Nu het einde van de academiejaar nadert, worden veel interessante discussies gevoerd tussen professoren en studenten over onderzoeksvragen, methodes en resultaten. Meestal is dat verrijkend maar heel af en toe bekruipt me de vraag wat we vervolgens aan moeten met al die ‘rijke data’? Wat is de zin ervan?
Data zijn de benzine in de motor van de wetenschappelijke industrie: we meten om te weten. Bepaalde disciplines is deze format op het lijf geschreven. Medische disciplines bijvoorbeeld of ook bepaalde humane wetenschappen leven ervan. De reflex om te werken met data en bijgevolg te streven naar empirische bewijskracht is dé drive tot bijzonder veel hoogwaardige wetenschap die ik onwaarschijnlijk bewonder en toejuich. ‘Hip hip hoera voor onszelf’.
Tegelijk is het adagium ‘meten is weten’ een verstikkend keurslijf voor heel wat cruciale vragen. Dat is trouwens meer dan een wetenschappelijke kwestie. Neem nu het treinongeval in Duffel afgelopen week. Een arbeider kwam daarbij om het leven en de voornaamste vraag leek te zijn: wanneer is het spoor opnieuw vrij? Ik weet het, het spoor moet vrij zijn, maar ondertussen is wel iemand overleden.
Kortom de vraag naar zin waarmee elke samenleving wordt geconfronteerd, verdient meer aandacht. Er zijn urgente problemen zoals waarom vandaag zoveel mensen aan zelfmoord denken of medicijnen slikken om die gevoelens tegen te gaan, waarom sommigen zonder reden anderen het hoofd inslaan, waarom we zomaar toelaten dat in onze samenleving laagopgeleide mensen veel minder lang leven dan hoogopgeleiden. Hoe krijgen we deze vraag ingepast in het huidige data-paradigma? Zullen we een kwantitatieve steekproef houden en de bevolking op een Likertschaal laten aanvinken ‘in welke mate beschouwt u zichzelf als nihilistisch’?, of ‘hebt u weet van nihilisten in uw omgeving’? Dat zal voer opleveren voor stand up comedy shows, maar kunnen we er maatschappelijk mee aan de slag?
Bijgevolg moeten we ons de vraag stellen waarom vandaag dit soort van maatschappelijke kwesties nauwelijks in te passen zijn in kennisinstellingen en vaak ook nergens anders een rol van betekenis verkrijgen. Het zijn vragen die er verdomd toe doen, maar niet meer op de agenda staan omdat ze buiten het wetenschappelijke format vallen. Het zijn vragen die we nooit sluitend kunnen beantwoorden en die ons curriculum niet verrijken, maar maatschappelijk gesproken van de grootste urgentie zijn. Wars van nostalgische overwegingen moeten we op deze urgenties ingaan.
Indien een samenleving meer wil doen dan het opleiden van mensen die vanuit bestaande paradigma’s gecontroleerd kritisch nadenken, gespecialiseerde data produceren, om deze te publiceren en daarna te besluiten met ‘de nood aan meer data’, dan moet er iets gebeuren (cf. ‘Hou op met die onderzoeksfetisj op hogescholen’, NRC 180613). Ik apprecieer in dit kader dat de twee nieuwe rectoren van Gent en Leuven meer focus op kwaliteit willen leggen, al weet ik niet wat ze bedoelen met ‘kwaliteit’.
In de ideale wereld moet dat ertoe leiden dat we meer doen dan de wereld te bevragen zoals ze is en ook aandacht hebben voor de vraag hoe we willen dat de wereld zou zijn. Die vraag is fundamenteel voor elke samenleving die niet in korte tijd wil opdrogen of alleen wil uitblinken in het reproduceren van de bestaande feiten. En het zou zelfs op termijn economisch lonend kunnen zijn.
Tussen alle ‘best practices’ en ‘centres of excellence’ mis ik de expliciete aandacht voor basisvragen of fundamenteel werk, voor mensen die dingen en gedachten uitvinden, en pas daarna weten of het ‘valoriseerbaar’ (of niet) zal zijn. Excellentie ontstaat ondanks de meetsystemen, niet dankzij. Soms moet je daarom de wereld anders bevragen of meten om zo nieuwe denkkaders op te gang trekken. Dat vereist dat we nu zaken opstarten om mogelijk pas tien jaar later resultaten te zien. Soms is het een goeie zaak om mensen juist te verbieden meteen iets te publiceren; het kan stimulerend zijn voor de creativiteit dat je niet vooraf je conclusies moet presenteren; en het kan tegengaan dat de publicatiedruk te groot wordt zodat mensen frauderen om nog mee te kunnen of om zichzelf niet als zinloos beschouwen, en dan maar afhaken, om zich vervolgens in alle eenzaamheid met … de vraag naar zin bezig te houden.
Enfin, dat is een hypothese, maar ik geef het grif toe, ik heb er geen data over. O tempora, o Mores.


Ignaas Devisch  (filosoof UGent en Arteveldehogeschool)

Comments

Popular posts from this blog

Interview De Morgen over 'voorspellende geneeskunde' (De Morgen, 090714, Barbara Debusschere)

Opiniestuk DS (28/11/13) 'De piëdestal van het morele narcisme'