Debat DSM 5
In de Morgen van 081212 staat een ingekorte versie van mijn reactie op het stuk van Maarten Boudry. Hieronder de volledige versie:
De magie van de taal?
In zijn opiniestuk (DM, 061212) hanteert Maarten Boudry een merkwaardige woordkeuze die het gebrek aan relevante en snijdende argumenten moet maskeren. Hij verwijt Stijn Vanheule dat hij ‘warm en koud blaast’ en op bepaalde punten de DSM aanvalt de etikettering in de hand te werken (ADHD), en op andere punten te weinig handvaten aan te reiken voor een correcte zorg (autisme). Wat indien ik dat nu eens een ‘genuanceerde kritische analyse’ zou noemen? Dan heb ik andere meer maar neutrale woorden gebruikt om hetzelfde te beschrijven, en met een heel ander resultaat: die van Boudry is verwijtend, de mijne laat dialoog toe en neemt de kritiek van de auteurs ernstig. Hebben we hier te maken met de ‘magie van taal’ waarover Boudry het in zijn stuk heeft? Ik denk het niet.
De woordkeuze van Boudry is tendentieus en kan niet anders dan moedwillig gekozen zijn. Bijvoorbeeld is dat ook het geval voor het woord ‘stemmingmakerij’. Hij vermeldt drie auteurs: De Wachter, Verhaeghe en Vanheule, en gebruikt ter afronding van zijn stuk ‘stemmingmakers’. Wat indien ik hen ‘critici’ zou noemen? Zou dat niet veel correcter zijn? Bovendien wordt die ‘stemmingmakers’ een diagnose in de mond gelegd die pas werkelijk stemmingmakerij kan worden genoemd: deze mensen zouden heimwee hebben naar vorige versies van de DSM omdat de pyschoanalyse dan de boventoon voerde. Dat soort van suggesties een ‘diagnose’ noemen, is een belediging voor iedere psychiater die zijn of haar job ernstig neemt. Waar haal je dat bovendien vandaan? Diagnoses maken zonder enige grond is een omschrijving voor ‘stemmingmakerij’.
Bovendien, ik heb – als medisch filosoof – met twee van deze mensen al uitvoerige en uitgebreide gesprekken gevoerd over de DSM 5. Ik heb een wetenschappelijk artikel van Stijn Vanheule gelezen dat een detailkritiek inhoudt op een aantal punten van de DSM 5, en nergens heb ik dat soort van intellectuele luiheid geconstateerd dat in Boudry’s stuk te lezen valt, maar integendeel: ik heb een kritische waakzaamheid geconstateerd voor een bepaalde evolutie in de geestelijke gezondheidszorg die ons zieker maakt dan nodig; en bovendien met aandacht voor de zeer grote invloed van de farmaceutische industrie in het tot stand komen hiervan. Iets wat in de analyse van Boudry en passant wel wordt vermeld maar wel een cruciaal gegeven is: is een medisch-psychologisch handboek voldoende wetenschappelijk, dan wel te sterk beïnvloed door mensen die er veel geld mee kunnen verdienen?
Nu zal ik deze mensen of ‘stemmingmakers’ zoals jij ze noemt, niet verdedigen – dat kunnen ze heus zelf wel – maar wat me mateloos stoort, is dat een ‘wetenschapsfilosoof’ zich blijkbaar het voorrecht toe-eigent van over een duizelingwekkend analytisch vermogen te beschikken dat de stand van alle wetenschappen kan opmeten; en dat hij dat bovendien kan doen vanaf een afstand die zo groot is dat hij vooral niet gehinderd is door kennis ter zake. Dat zegt op zo’n ogenblik veel meer over de bedenkelijke status van wetenschapsfilosofie dan dat van psychoanalyse.
Waar blijft de gedetailleerde wetenschapsfilosofische analyse van het probleem van ‘medicalisering’, ‘de politieke en economische context van de DSM 5’, of ‘de reden waarom wij allen sneller etiketten gebruiken’, om maar enkele urgente zaken op te sommen? Waarom is dat geen wetenschappelijke analyse waard? Waarom buigt het ‘kritische denken’ zich hier veel minder over? Ik blijf zwaar op mijn honger.
Ignaas Devisch (de auteur is als professor medische filosofie en ethiek verbonden aan de Universiteit Gent en de Arteveldehogeschool)
Comments
Post a Comment